24 juli 2017

Wijzigingen ABP-pensioenregeling

Hoe zit dat?

Wat staat er in de pensioenregeling van het ABP?
In de pensioenregeling van het ABP staat heel precies op welke manier de Nederlandse ambtenaren tijdens hun dienstverband bij de overheid een aanvullend pensioen opbouwen. Dat wil zeggen: een maandelijks bedrag in aanvulling op het maandelijks ouderdomspensioen dat Nederlanders van de overheid krijgen op basis van de Algemene Ouderwetswet (AOW).

Om dat aanvullende pensioen te realiseren ontvangt ABP iedere maand per ambtenaar een bedrag (‘pensioenpremie’), dat betaald wordt door de werkgever (70 procent) en de werknemer (30 procent). Het pensioenfonds moet zorgen voor een optimaal rendement op deze ingelegde bedragen. Dat gebeurt door dit geld zo gunstig mogelijk uit te lenen, te beleggen, te investeren et cetera. Pensioenfondsen kunnen daarbij rendementen boeken die voor een individu onhaalbaar zijn, vooral door de schaal waarop en de specialistische deskundigheid waarmee deze organisaties hun werk doen.

In de pensioenregeling van het ABP staan de ‘technische afspraken’ tussen het pensioenfonds, de werkgevers en de werknemers. Welk percentage van de premie wordt per maand ingelegd door de werkgever en de werknemer? Van welk toekomstig bedrag aan AOW-uitkering wordt bij het berekenen van het aanvullend pensioen uitgegaan (de zogenaamde ‘franchise’)? Welk deel van het uiteindelijk benodigde bedrag aan aanvullend pensioen bouwt een ambtenaar per dienstjaar op? Vanaf welke leeftijd kan het opgebouwde pensioenkapitaal worden aangesproken? Op welke uitkeringen hebben de nabestaanden recht als een ambtenaar komt te overlijden? Waarop heeft een ambtenaar recht bij blijvende arbeidsongeschiktheid?

Waarom moet de pensioenregeling vanaf 1 januari 2018 worden aangepast?
Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste hebben ABP en de wettelijke toezichthouder op de pensioenfondsen – De Nederlandse Bank – aan de bel getrokken over de toegenomen ingewikkeldheid van de regeling. Het grote aantal aanpassingen dat de afgelopen jaren op allerlei punten is doorgevoerd – vaak onder politieke tijdsdruk – maakt het steeds lastiger om de regeling op een betrouwbare, consistente manier uit te voeren. Hoog tijd dus, zo kregen de sociale partners (werkgevers en werknemers) te horen, om de afspraken te stroomlijnen en op die manier het risico op fouten en misverstanden te beperken en tijdverlies te voorkomen.

Ten tweede zijn aanpassingen noodzakelijk omdat er vanaf 1 januari 2018 verandering komt in de voorwaarden die de Belastingdienst stelt aan collectieve pensioenregelingen. Als de pensioenregeling van het ABP vanaf 1 januari 2018 niet aan de nieuwe voorwaarden voldoet, is zij niet langer ‘fiscaal zuiver’ en dat kan het fonds – en dus indirect ook de werkgevers en werknemers – heel veel geld kosten aan opgelegde fiscale boetes.

Waarom veranderen de fiscale voorwaarden voor collectieve pensioenregelingen?
Collectieve pensioenregelingen zijn alleen mogelijk als de overheid ermee instemt dat de maandpremies belastingvrij worden overgemaakt naar het pensioenfonds – dus rechtstreeks uit het brutoloon. Als de werkgevers en werknemers over deze bedragen eerst (loon)belasting zouden moeten betalen, zou de hele opzet onbetaalbaar worden. Er zou dan per maand een onaanvaardbaar groot deel van het loon richting het pensioenfonds en de fiscus verdwijnen.

De overheid maakt collectieve pensioenregelingen dus mogelijk door toe te staan dat de belastingheffing pas plaatsvindt bij uitbetaling van het opgebouwde pensioenkapitaal. Dat geeft haar natuurlijk een belangrijk machtsmiddel in handen om de inhoud van de collectieve pensioenregelingen naar haar hand te zetten. Door het veranderen van de voorwaarden voor haar fiscale welwillendheid kan ze veranderingen op pensioengebied afdwingen.

De kabinetten Rutte I en Rutte II hebben deze optie maximaal benut. Tot en met 2012 was het Nederlandse pensioenbeleid een open einderegeling: de overheid ondersteunde de beschikbaarheid van zowel AOW als aanvullend pensioen vanaf 65 jaar. Er werd niet gekeken naar het aantal jaren dat Nederlanders daarna nog leefden en hoeveel pensioenkapitaal er dus nodig was om iedereen tot aan zijn overlijden te kunnen blijven uitbetalen.

Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw begon de levensverwachting van Nederlanders echter toe te nemen. Steeds meer mensen bleven na hun 65-ste langer leven en dus langer aanspraak hebben op pensioenuitkeringen. Dit bracht met zich mee dat de overheid steeds meer belastinggeld moest uitgeven aan de AOW. Daarnaast was hij als werkgever steeds meer premiegeld kwijt aan de ambtenarenpensioenen. In de nasleep van de banken- en kredietcrisis begon de overheid bovendien steeds meer buikpijn te krijgen van de belastinginkomsten die hij misliep door de fiscale vrijstelling van de pensioenpremies.

Dit heeft in 2012 geleid tot een cruciaal politiek besluit: het wettelijk koppelen van de startleeftijd van de Nederlandse pensioenen aan de levensverwachting. In de periode 2000-2009 hadden Nederlanders vanaf hun 65-ste gemiddeld achttien jaar een AOW-uitkering gekregen. VVD-premier Rutte had er geen enkele moeite mee om dit aantal vanaf 2013 als plafond te gaan hanteren. Voortaan zou de overheid haar financiële ondersteuning beperken tot de opbouw van achttien pensioenjaren. De startdatum (officieel: de pensioenrichtleeftijd) werd dus wat de overheid betreft afhankelijk van de levensverwachting minus achttien jaar.

In de Wet op de Loonbelasting heeft het kabinet Rutte II precies vastgelegd wanneer de pensioenrichtleeftijd moet worden aangepast. Dat moet gebeuren op basis van het aantal jaren dat een gemiddelde Nederlander van 65 jaar over tien jaar naar verwachting nog te leven zal hebben volgens een schatting van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Op 31 oktober 2016 heeft het CBS dit cijfer voor het jaar 2028 gepubliceerd: de levensverwachting van een 65-jarige zal dan naar verwachting nog 21,31 jaar zijn. Met andere woorden: hij maakt dan kans om ruim 86 jaar te worden. Wat betekent dat voor de pensioenrichtleeftijd? Daarvoor is in de wet een formule vastgelegd. Toepassing daarvan levert het cijfer 1,05 op. Het gevolg is dat de pensioenrichtleeftijd per 1 januari 2018 ‘automatisch’ met een jaar (1,05 naar beneden afgerond) wordt verhoogd van 67 jaar naar 68 jaar.

Wat zijn de gevolgen van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar?
De overheid gaat ervan uit dat de pensioenregelingen op dit punt worden aangepast, waardoor een ambtenaar vanaf 1 januari 2018 per dienstjaar een minder groot deel van zijn aanvullende pensioen opbouwt dan voorheen. Praktisch biedt de afgedwongen langere opbouwtijd ruimte voor een premieverlaging – en daar is het de overheid in haar rol van werkgever natuurlijk om te doen. Niet alleen is hij dan minder geld kwijt aan pensioenpremie, ook stijgen zijn inkomsten doordat ambtenaren over een hoger brutobedrag loonbelasting gaan afdragen.

De ingreep van de overheid betekent een verslechtering van de waarde die de pensioenregeling van het ABP voor een deelnemer kan hebben. In feite maakt de overheid een uitkeringsjaar minder mogelijk, waardoor de waarde van de pensioenvoorziening met pakweg zes procent daalt. Deze waardedaling doet zich niet meteen vanaf 1 januari 2018 voor, want alle tot die datum opgebouwde pensioenrechten blijven in stand. Het zijn dus vooral de deelnemers die nog niet veel pensioenjaren hebben opgebouwd die (uiteindelijk) de gevolgen van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd zullen ondervinden.

Het wordt dus niet zo dat onze pensioenregeling pas iets te bieden heeft vanaf 68 jaar?
Nee, net zomin als de huidige pensioenregeling van ABP pas uittredingsmogelijkheden biedt vanaf 67 jaar. Ook nu al hebben ABP-deelnemers de keuze om een aantal jaren eerder dan op de AOW- dan wel pensioengerechtigde leeftijd te stoppen met werken (Keuzepensioen). Praktisch gesproken komt dat erop neer dat je je opgebouwde pensioenkapitaal eerder aanspreekt. Wat veel collega’s zich niet realiseren is dat ze bij het ABP al sinds 2006 extra kapitaal zijn gaan opbouwen om deze optie financieel aantrekkelijk te maken. Informeer dus vooral bij ABP naar je individuele pensioenopties. Die zouden best eens kunnen meevallen!

Legt de AFMP/MARVER zich bij deze pensioenmogelijkheden voor burgerambtenaren bij Defensie neer?
Nee. We zullen helaas tandenknarsend moeten accepteren dat de wettelijke koppeling van de startleeftijd van de (aanvullende) pensioenen aan de levensverwachting door een meerderheid in de Tweede en Eerste Kamer is goedgekeurd. Dat betekent dat de zaak juridisch stevig beklonken is. En dat we met de gevolgen nog herhaaldelijk geconfronteerd zullen worden.

Volledigheidshalve: hoe zit het met de AOW-gerechtigde leeftijd?
Zoals bekend stijgt de AOW-gerechtigde leeftijd tot 2021 stapsgewijs naar 67 jaar. Daarna treedt voor het eerst de wettelijke koppeling aan de levensverwachting in werking. Inmiddels is duidelijk dat op basis van de CBS-ramingen de AOW-gerechtigde leeftijd in 2022 zal stijgen naar 67 jaar en drie maanden. Gezien de ontwikkeling van de levensverwachting zijn daarna nog zeker drie jaarlijkse verhogingen met een kwartaal te verwachten. De AOW-leeftijd zal dan in 2025 68 jaar zijn.

Wie hebben de onderhandelingen over het aanpassen van de pensioenregeling gevoerd?
De onderhandelingen zijn gevoerd door de gezamenlijke overheidswerkgevers (Verbond Sectorwerkgevers Overheid oftewel de VSO)
en de overheidswerknemers (de Samenwerkende Centrales voor het Overheidspersoneel oftewel de SCO). De bijeenkomsten van deze onderhandelaars worden ook wel ‘de Pensioenkamer’ van de Raad voor het overheidspersoneelsbeleid (ROP) genoemd. Als FNV-bonden waren de AFMP en de MARVER in dit pensioenoverleg op het hoogste niveau vertegenwoordigd door deskundigen namens de ACOP – de Algemene Centrale voor Overheidspersoneel.

Wat is er afgesproken over het nabestaandenpensioen?
De opbouw van nabestaandenpensioen vanaf 1 januari 2018 verhoogd naar 70 procent. Bovendien wordt overgestapt op volledige kapitaaldekking. Dit betekent niet alleen dat je de opgebouwde rechten kunt ‘meenemen’ naar een ander pensioenfonds, maar ook dat het kapitaal desgewenst uit te ruilen is voor een hoger ouderdomspensioen. Is een nabestaandenpensioen eenmaal ingegaan, dan wordt het niet meer verlaagd als de partner hertrouwt. Deze wijziging geldt ook voor mensen die al een nabestaandenuitkering hebben.’

Wat is er afgesproken over het wezenpensioen?
Ook het wezenpensioen wordt verbeterd. Bestaande gevallen blijven tot hun 21-ste tien procent van het ouderdomspensioen uitgekeerd krijgen; nieuwe gevallen krijgen vanaf 1 januari 2018 direct veertien procent met een maximale looptijd tot 25 jaar.

Wat is er afgesproken over het aanleveren van de salarisgegevens?
De salarisgegevens worden vanaf 2022 maandelijks in plaats van jaarlijks aangeleverd, opdat salarisverhogingen eerder doorwerken in de pensioenopbouw.

Welke administratieve vereenvoudigingen zijn er afgesproken?
Er zijn vereenvoudigingen afgesproken bij het doortellen van de pensioenopbouw tijdens werkloosheid en bij het vaststellen van de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen.

Wat is er afgesproken over de pensioenpremie?
Op basis van de afspraken in het onderhandelaarsakkoord zal de aangekondigde stijging van de pensioenpremie vanaf 1 januari 2018 beperkt blijven tot 1,4 procentpunt in plaats van 2,2 procentpunt. Zoals bekend komt daarvan 70 procent (in dit geval dus 0,98 procent) voor rekening van de werkgever.

Wat zijn de gevolgen van een afwijzing van het onderhandelaarakkoord?
Afwijzing van het onderhandelaarsakkoord leidt er in ieder geval NIET toe dat het kabinet een tik op zijn vingers krijgt en dat de verhoging van de fiscale pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar van tafel verdwijnt. Die beslissing is het gevolg van een wettelijk verankerde koppeling en zal dus blijven bestaan. Het praktische gevolg zal zijn dat ABP de pensioenregeling niet op tijd kan aanpassen en dus te maken krijgt met fiscale boetes en scherpe(re) kritiek van toezichthouder De Nederlandse Bank. Dit alles zal waarschijnlijk ook ongunstig uitpakken voor de onderlinge verhouding tussen het pensioenfonds en de sociale partners.