Als het erop aankomt, nu maar ook straks

Als veiligheid al geen thema voor iedereen was, dan is dit het na de recente aanslagen in Parijs voor iedereen wel geworden. Verbijstering, boosheid en bezorgdheid wordt breed gevoeld, maar gelukkig ook een brede maatschappelijke wil om ons hierdoor als samenleving niet te laten verdelen of ontwrichten. Voor het laten slagen van dit laatste speelt vertrouwen een cruciale rol. Niet alleen het vertrouwen in elkaar, maar ook het vertrouwen die de burger wil kunnen stellen in de overheid als verantwoordelijke en uitvoerder van de publieke veiligheid. De KMar en haar medewerkers vervullen hierin een belangrijke rol. Zij hebben laten zien dat ‘als het erop aankomt’, zij er staan.

Geen gemakkelijke opgave. Na de eerdere aanslagen in Parijs en Kopenhagen begin dit jaar wordt er al extra inzet geleverd door de KMar op het gebied van bewaken en beveiligen. Dit zorgt voor een langdurige extra inzet van medewerkers naast het reguliere werk. De extra capaciteit die hiervoor beschikbaar is gesteld zal pas medio 2016 beschikbaar komen. Daarnaast wordt in verband met de grote vluchtelingenstromen naar Europa ook extra inzet gevraagd op de andere grote taak van de KMar; de grenspolitietaak. Dit samen leidt ertoe dat herprioritering binnen de KMar haast onmogelijk is.

Het gevolg is dat met een gelijkblijvende capaciteit reguliere - en extra taken geïntensiveerd moeten worden uitgevoerd. De spanning die dit oplevert tussen de benodigde capaciteit en taken, begrijpen de medewerkers en hebben daar ook begrip voor. Probleem is echter dat het einde van deze situatie niet in zicht is. Daar komt bij dat met het aanstaande Nederlandse voorzitterschap van de EU en een mogelijke verkleining van het Schengengebied er een nog groter beroep op de KMar en haar medewerkers zal worden gedaan. En dit alles in een periode waarin de KMar-organisatie verandert van ‘gebiedsgebonden’ - naar ‘informatiegestuurd’ optreden. Het personeel begint haar zorgen te uiten. Zij ervaren al een lange tijd een disbalans tussen werk en privé, maken zich zorgen over het in stand houden van de vakinhoudelijke kwaliteit, missen een passende waardering en ondersteunende middelen en op sommige plaatsen een fatsoenlijke werkomgeving.

Zij zien op individueel niveau parallellen met militaire uitzendingen. Ook dan wordt er een bijzondere en extra inzet van de Defensie medewerker gevraagd. Daarvoor is een stelsel opgezet rondom de fases voorafgaand-, tijdens- en na de missie. Hierbij is er veel aandacht voor vakinhoudelijke kwaliteit, ondersteunende middelen en gelden er afspraken over extra waardering. Men weet ook dat na afloop een periode van herstel wordt ingebouwd. Dit is een zorgvuldig opgebouwd stelsel om het voortzettingsvermogen van de krijgsmacht te kunnen garanderen.

Omdat nu anders dan bij een uitzending niet voorzien kan worden hoe lang de extra inzet op alle taken nodig zal zijn, lijkt mij dat gelet op de signalen van zorg die uit de organisatie naar boven komen, het zogenaamde voortzettingsvermogen een serieuze zorg is. Niet alleen een zorg voor de leiding van de KMar, ook van Defensie en de verantwoordelijke gezagsdragers binnen het Kabinet.

Omdat mentale veerkracht binnen het voortzettingsvermogen een belangrijke rol vervult en hier binnen Defensie in het kader van de vele uitzendingen in de afgelopen jaren veel kennis is opgedaan, vormt dit naast de reeds gestarte initiatieven binnen de KMar wellicht ook een perspectief met bruikbare handvatten.

Dit om te zorgen dat de KMar er niet alleen nu maar ook straks nog staat voor als het erop aankomt.